Citaat nr. 1 ⋅ Vandaag kwam ik een kleine vreugde tegen (Meschonnic) | Lees meer |
Citaat nr. 2 ⋅ God is niet de enige (Cassingena) | Lees meer |
Citaat nr. 3 ⋅ Wie ben ik? (Bonhoeffer) | Lees meer |
Citaat nr. 4 ⋅ De Bron (Efrem) | Lees meer |
Citaat nr. 5 ⋅ Blijf niet stilstaan (Benedetti) | Lees meer |
Citaat nr. 6 ⋅ Psalm 22 (Aleidis Dierick) | Lees meer |
Citaat nr. 7 ⋅ Zien is verlangen (Gregorius van Nyssa) | Lees meer |
Citaat nr. 8 ⋅ God is licht (Simeon de Nieuwe Theoloog) | Lees meer |
Citaat nr. 9 ⋅ Kom, ware Licht (Simeon de Nieuwe Theoloog) | Lees meer |
Citaat nr. 10 ⋅ Duisternis als licht (Cusanus) | Lees meer |
Vandaag kwam ik
Een kleine vreugde tegen. Ik heb mij
Even klein als haar gemaakt om het moment te zijn
Dat van haar vervuld is.
Henri Meschonnic (1932-2009), Aujourd´hui j´ai rencontré une petite joie (vert. BD)
God is niet de enige die bij ons naar binnengaat en zich binnendringt tijdens het gebed. De dingen komen daarlangs ook naar binnen. […] Al die dingen leiden ons niet af van God; integendeel: zij trekken Hem met zich mee. God komt in ons binnen op de toppen van de tenen, in het kielzog van de dingen, als het ware in de voetsporen van de dingen die onze drempel voorbijgaan. Onmerkbaar.
François Cassingena-Trévedy osb (*1959), Étincelles, Ad Solem 2004, 19 (vert. BD)
Wie ben ik?
Ze zeggen me vaak:
je treedt uit je cel
rustig blij en zeker
als een burchtheer uit zijn slot.
Wie ben ik?
Ze zeggen me vaak:
je spreekt met je bewakers
vrij rechtuit en vriendelijk
als was je hun heer.
Wie ben ik?
Ze zeggen me ook:
je draagt je zwarte dagen
evenwichtig en waardig
als iemand die gewend is te overwinnen.
Ben ik werkelijk wat anderen van mij zeggen?
Of ben ik alleen wat ik weet van mijzelf:
onrustig vol heimwee
ziek als een gekooide vogel
smakkend naar lucht als werd ik gewurgd
hongerend naar kleuren, naar bloemen en vogels
dorstend naar een woord, naar een mens dichtbij
trillend van woede om willekeur,
om de geringste krenking
opgeknaagd wachtend op iets groots
machteloos bang om vrienden in den vreemde
moe en te leeg om te bidden te danken te werken
murw en bereid om van alles afscheid te nemen?
Wie ben ik? De een of de ander?
Ben ik nu de een en morgen de ander?
Ben ik nu beiden tegelijk?
Huichel ik voor de mensen
en ben ik in mijzelf
een verachtelijk huilende zwakkeling?
Lijkt wat nog in mij is op een verslagen leger
wanordelijk vluchtend na de verloren slagen?
Wie ben ik?
Ik ben de speelbal van mijn eenzaam vragen.
Wie ik ook ben, Gij kent mij;
ik ben van U, mijn God.
Dietrich Bonhoeffer (1906-1945)
Wie kan heel de rijkdom schatten van één enkele van uw woorden, o Heer?
Wat wij ervan begrijpen is veel geringer dan wat wij ervan laten,
net zoals dorstige mensen zich aan een bron laven.
De Heer heeft zijn Woord met veel sieraden gekleurd,
opdat ieder die het onderzoekt zou kunnen beschouwen waar hij van houdt.
Hij heeft in zijn Woord alle schatten verborgen
opdat eenieder van ons een schat zou vinden in wat hij mediteert.
Verheug je, dat je verzadigd bent,
maar wees niet bedroefd dat de rijkdom van het Woord je overtreft.
De dorstige verheugt zich in het drinken,
maar hij is niet bedroefd omwille van zijn onmacht om de bron uit te putten.
Beter is het dat de bron je dorst laaft, dan dat je dorst de bron uitput.
Wees dankbaar voor wat je hebt gekregen en mor niet over wat er ongebruikt overblijft.
Wat je hebt genomen is jouw deel; maar wat je hebt gelaten is je erfdeel.
Wat je nu niet hebt kunnen ontvangen wegens je zwakheid, ontvang het later dankzij je volharding.
Wees niet zo onbeschoft om zowel ineens te willen wat niet in één keer kan genomen worden,
als om je af te houden van wat je geleidelijk aan kunt krijgen.
H. Efrem van Nisibis (307-373), Commentaar op het Diatessaron, I, 18-19 (vert. BD).
Blijf niet stilstaan
aan de rand van de weg
bevries je gejuich niet
bemin niet tegen je zin
spaar jezelf nu niet
nee, nooit
spaar jezelf niet
vul je niet met kalmte
hou van de wereld niet enkel
een rustig hoekje achter
laat je oogleden niet hangen
zwaar als een oordeel
blijf niet zonder lippen
slaap niet zonder moe te zijn
denk niet over jezelf zonder dat het je bloed kost
oordeel jezelf niet zonder dat het je tijd kost
maar als je het
ondanks alles niet kunt laten
en je het gejuich bevriest
en je tegen je zin bemint
en je jezelf spaart
en je jezelf met kalmte vult
en je van de wereld
enkel een rustig hoekje achterhoudt
en je je oogleden laat hangen
zwaar als een oordeel
en je verdroogt zonder lippen
en je slaapt zonder moe te zijn
en je denkt over jezelf zonder dat het je bloed kost
en je oordeelt jezelf zonder dat het je tijd kost
en je blijft stilstaan
aan de rand van de weg
en je spaart jezelf
welnu
blijf dan niet bij mij.
Mario Benedetti (1920-2009), No te salves (vert. BD)
Gij hadt mij lief toen ik een kind was,
Ik zong uw namen in mijn jeugd.
Hoe dikwijls heeft, in koele kerken,
Het nieuwe brood mijn ziel verheugd.
Gij zoekt mijn aandacht in de stilte,
Gij zingt voor mij uw liefdelied.
Ik weet dat Gij mijn stem kunt horen
En dat Gij al mijn wonden ziet.
Gij zijt de minnaar die met woorden
Diep in mijn geest zijn sporen brandt.
En ’s avonds huivert in mijn bidden
De hunker naar uw zalig land.
Ik voel dat ik reeds nu kan leven
Door liefde diep aan U verwant.
Eens zal uw mond mij vrede geven.
Dan val ik dankend in uw hand.
Aleidis Dierick (*1932), Psalm 22
Het voelen van dat verlangen [“Laat mij uw majesteit zien” (Ex 33:18)] lijkt me voort te komen uit een ziel die door de liefde voor de essentiële schoonheid wordt bewogen, een ziel die door de hoop steeds wordt meegevoerd naar de schoonheid die zij gezien heeft bij Degene die aan de andere zijde is. […] Deze moedige vraag die alle grenzen van het verlangen te boven gaat, gaat niet over het zien van de Schoonheid in spiegels en weerspiegelingen, maar van gelaat tot gelaat. Maar de goddelijke stem schenkt haar het gevraagde juist door hetgeen ze haar weigert, namelijk door in weinig woorden een onmetelijke diepte van gedachten voor te stellen. In zijn mildheid is God bereid aan haar verlangen te voldoen, maar Hij belooft haar toch niet haar vurige wens geheel te bevredigen of haar geheel te verzadigen. […] Daaruit bestaat het ware zien van God: in het feit dat degene die de ogen opheft naar Hem nooit stopt met naar Hem te verlangen. […] De Heer, die Mozes zo had geantwoord, drukt zich op dezelfde wijze uit tegenover zijn leerlingen en zet daarmee de betekenis van dat symbool in het licht […]: “Kom, volg Mij” (Lc 18:22). Welnu, degene die volgt kijkt naar de rug van degene die leidt. Dus het onderricht dat Mozes ontvangt op een wijze waarbij het onmogelijk is om God te zien, is als volgt: God volgen waar Hij je heenleidt, dat is God zien…
Gregorius van Nyssa (330-400), Het leven van Mozes, II, 231-233, 251-253.
God is licht, een oneindig en ongrijpbaar licht. De Vader is licht, de Zoon is licht, de Heilige Geest is licht. Alle drie zijn zij één enig licht, eenvoudig, onverdeeld, tijdloos, eeuwig, van eenzelfde waardigheid en glorie. Wat meer is, alles wat van God komt is licht en wordt ons bedeeld als komende van het licht: licht is het leven, licht is de onsterfelijkheid, licht is de bron van leven, licht het levende water, licht de liefde, de vrede, de waarheid, de deur van het Rijk der hemelen, het Rijk Gods zelf; licht is het bruidsvertrek, het bruidsbed, het paradijs, de luxe van het paradijs, het land van de zachtmoedigen, de kransen van het leven, de gewaden van de heiligen; licht is Christus Jezus, Verlosser en Koning van het heelal, licht is het brood van zijn onsmettelijk lichaam, licht is de kelk van zijn kostbaar bloed, licht is zijn verrijzenis, zijn gelaat; licht is zijn hand, zijn vinger, zijn mond, zijn ogen; licht is de Heer, zijn stem zoals licht uit licht; licht is de Bemiddelaar; licht is de parel, het mosterdzaadje, de ware wijnstok, het gist, de hoop, het geloof: licht.
Simeon de Nieuwe Theoloog (949-1022), Theologische Rede 3.
Kom, ware Licht,Kom, eeuwig leven,Kom, verborgen mysterie,Kom, schat zonder naam,Kom, onuitsprekelijke werkelijkheid,Kom, Persoon die wij niet kunnen vatten.Kom, geluk zonder einde,Kom, licht dat niet ondergaat.
Kom, Gij die zonder verpozen waait over allen die gered moeten worden,Kom, oprichter van wie neerliggen,Kom, opstanding der doden.
Kom, machtige, die altijd alles tot stand brengt en alles vernieuwt.Kom, onzichtbare, onaantastbare en onaanraakbare,Kom, Gij die eeuwig onbeweeglijk zijt maar op elk ogenblik Uzelf in beweging zet en tot ons komt, tot ons die neerliggen in onmacht, Gij die hoog boven de hemelen troont.
Kom onuitsprekelijke, maar overal herhaalde en diep beminde Naam, maar van wie het niet geoorloofd is te zeggen Wie Gij zijt, of wat Gij zijt.
Kom eeuwige vreugdeKom krans die nooit verwelkt,Kom, purper van de Grote Koning, onze God,Kom, gordel van kristal en met edelstenen gesierd,
Kom, Gij naar wie mijn vermoeide ziel verlangt.Kom, Gij zijt zelf het verlangen in mij dat mij doet verlangen.Kom, mijn Adem en mijn Leven.Kom, troost van mijn armlastige ziel,Kom, mijn vreugde, glorie en eeuwige verkwikking.
Simeon de Nieuwe Theoloog (949-1022), Gebed tot de Heilige Geest: PG 120,507-509
Ik zal pogen jullie op de meest eenvoudige en verstaanbare wijze, zodat jullie het zelf kunnen ondervinden en beamen, in de allerheiligste duisternis binnen te voeren. Zodra jullie daar zijn en de aanwezigheid van het ontoegankelijke licht ervaren, zal elk van jullie, naarmate God het hem zal toestaan, spontaan proberen om dichter en dichter bij Hem te geraken, en om hier, in een soort primeur, de volle zoetheid van het gindse maal van eeuwig geluk, waartoe wij in het Woord van Leven door het Evangelie van de eeuwige zalige Christus geroepen zijn, vooraf te proeven.
Nicolaas van Cusa (1401-1464), De blik van God, vert. Inigo Bocken, Sjibbolet, Amsterdam 2019, 50.