Citaat nr. 1 ⋅ Vandaag kwam ik een kleine vreugde tegen (Meschonnic) | Lees meer |
Citaat nr. 2 ⋅ God is niet de enige (Cassingena) | Lees meer |
Citaat nr. 3 ⋅ Wie ben ik? (Bonhoeffer) | Lees meer |
Citaat nr. 4 ⋅ De Bron (Efrem) | Lees meer |
Citaat nr. 5 ⋅ Blijf niet stilstaan (Benedetti) | Lees meer |
Citaat nr. 6 ⋅ Psalm 22 (Aleidis Dierick) | Lees meer |
Citaat nr. 7 ⋅ Zien is verlangen (Gregorius van Nyssa) | Lees meer |
Citaat nr. 8 ⋅ God is licht (Simeon de Nieuwe Theoloog) | Lees meer |
Citaat nr. 9 ⋅ Kom, ware Licht (Simeon de Nieuwe Theoloog) | Lees meer |
Citaat nr. 10 ⋅ Duisternis als licht (Cusanus) | Lees meer |
Citaat nr. 11 ⋅ Ontroerend is het (Varillon) | Lees meer |
Citaat nr. 12 ⋅ Psalm 1 (Aleidis Dierick) | Lees meer |
Citaat nr. 13 ⋅ Het gelaat van God (Borges) | Lees meer |
Citaat nr. 14 ⋅ De blik van God (Cusanus) | Lees meer |
Citaat nr. 15 ⋅ Heb de mens lief (Augustinus) | Lees meer |
Citaat nr. 16 ⋅ Dagboek van de vriendschap (Van Broeckhoven) | Lees meer |
Citaat nr. 17 ⋅ God vervult niet al onze wensen (Bonhoeffer) | Lees meer |
Citaat nr. 18 ⋅ Wijselijk onwetend (Nadal) | Lees meer |
Citaat nr. 19 ⋅ De wereld moge het weten (Paulus VI) | Lees meer |
Citaat nr. 20 ⋅ God is licht en licht en licht (Gregorius van Nazianze) | Lees meer |
Citaat nr. 21 ⋅ Bittere drank (Stinissen) | Lees meer |
Citaat nr. 22 ⋅ Zijn mensheid kiezen (Hadewijch 13e eeuw) | Lees meer |
Citaat nr. 23 ⋅ Zijn kwetsbaarheid heeft je herschapen (Augustinus) | Lees meer |
Citaat nr. 24 ⋅ Psalm 27 (Aleidis Dierick) | Lees meer |
Citaat nr. 25 ⋅ Know the place for the first time (T. S. Elliot 1888-1965) | Lees meer |
Vandaag kwam ik
Een kleine vreugde tegen. Ik heb mij
Even klein als haar gemaakt om het moment te zijn
Dat van haar vervuld is.
Henri Meschonnic (1932-2009), Aujourd´hui j´ai rencontré une petite joie (vert. BD)
God is niet de enige die bij ons naar binnengaat en zich binnendringt tijdens het gebed. De dingen komen daarlangs ook naar binnen. […] Al die dingen leiden ons niet af van God; integendeel: zij trekken Hem met zich mee. God komt in ons binnen op de toppen van de tenen, in het kielzog van de dingen, als het ware in de voetsporen van de dingen die onze drempel voorbijgaan. Onmerkbaar.
François Cassingena-Trévedy osb (*1959), Étincelles, Ad Solem 2004, 19 (vert. BD)
Wie ben ik?
Ze zeggen me vaak:
je treedt uit je cel
rustig blij en zeker
als een burchtheer uit zijn slot.
Wie ben ik?
Ze zeggen me vaak:
je spreekt met je bewakers
vrij rechtuit en vriendelijk
als was je hun heer.
Wie ben ik?
Ze zeggen me ook:
je draagt je zwarte dagen
evenwichtig en waardig
als iemand die gewend is te overwinnen.
Ben ik werkelijk wat anderen van mij zeggen?
Of ben ik alleen wat ik weet van mijzelf:
onrustig vol heimwee
ziek als een gekooide vogel
smakkend naar lucht als werd ik gewurgd
hongerend naar kleuren, naar bloemen en vogels
dorstend naar een woord, naar een mens dichtbij
trillend van woede om willekeur,
om de geringste krenking
opgeknaagd wachtend op iets groots
machteloos bang om vrienden in den vreemde
moe en te leeg om te bidden te danken te werken
murw en bereid om van alles afscheid te nemen?
Wie ben ik? De een of de ander?
Ben ik nu de een en morgen de ander?
Ben ik nu beiden tegelijk?
Huichel ik voor de mensen
en ben ik in mijzelf
een verachtelijk huilende zwakkeling?
Lijkt wat nog in mij is op een verslagen leger
wanordelijk vluchtend na de verloren slagen?
Wie ben ik?
Ik ben de speelbal van mijn eenzaam vragen.
Wie ik ook ben, Gij kent mij;
ik ben van U, mijn God.
Dietrich Bonhoeffer (1906-1945)
Wie kan heel de rijkdom schatten van één enkele van uw woorden, o Heer?
Wat wij ervan begrijpen is veel geringer dan wat wij ervan laten,
net zoals dorstige mensen zich aan een bron laven.
De Heer heeft zijn Woord met veel sieraden gekleurd,
opdat ieder die het onderzoekt zou kunnen beschouwen waar hij van houdt.
Hij heeft in zijn Woord alle schatten verborgen
opdat eenieder van ons een schat zou vinden in wat hij mediteert.
Verheug je, dat je verzadigd bent,
maar wees niet bedroefd dat de rijkdom van het Woord je overtreft.
De dorstige verheugt zich in het drinken,
maar hij is niet bedroefd omwille van zijn onmacht om de bron uit te putten.
Beter is het dat de bron je dorst laaft, dan dat je dorst de bron uitput.
Wees dankbaar voor wat je hebt gekregen en mor niet over wat er ongebruikt overblijft.
Wat je hebt genomen is jouw deel; maar wat je hebt gelaten is je erfdeel.
Wat je nu niet hebt kunnen ontvangen wegens je zwakheid, ontvang het later dankzij je volharding.
Wees niet zo onbeschoft om zowel ineens te willen wat niet in één keer kan genomen worden,
als om je af te houden van wat je geleidelijk aan kunt krijgen.
H. Efrem van Nisibis (307-373), Commentaar op het Diatessaron, I, 18-19 (vert. BD).
Blijf niet stilstaan
aan de rand van de weg
bevries je gejuich niet
bemin niet tegen je zin
spaar jezelf nu niet
nee, nooit
spaar jezelf niet
vul je niet met kalmte
hou van de wereld niet enkel
een rustig hoekje achter
laat je oogleden niet hangen
zwaar als een oordeel
blijf niet zonder lippen
slaap niet zonder moe te zijn
denk niet over jezelf zonder dat het je bloed kost
oordeel jezelf niet zonder dat het je tijd kost
maar als je het
ondanks alles niet kunt laten
en je het gejuich bevriest
en je tegen je zin bemint
en je jezelf spaart
en je jezelf met kalmte vult
en je van de wereld
enkel een rustig hoekje achterhoudt
en je je oogleden laat hangen
zwaar als een oordeel
en je verdroogt zonder lippen
en je slaapt zonder moe te zijn
en je denkt over jezelf zonder dat het je bloed kost
en je oordeelt jezelf zonder dat het je tijd kost
en je blijft stilstaan
aan de rand van de weg
en je spaart jezelf
welnu
blijf dan niet bij mij.
Mario Benedetti (1920-2009), No te salves (vert. BD)
Gij hadt mij lief toen ik een kind was,
Ik zong uw namen in mijn jeugd.
Hoe dikwijls heeft, in koele kerken,
Het nieuwe brood mijn ziel verheugd.
Gij zoekt mijn aandacht in de stilte,
Gij zingt voor mij uw liefdelied.
Ik weet dat Gij mijn stem kunt horen
En dat Gij al mijn wonden ziet.
Gij zijt de minnaar die met woorden
Diep in mijn geest zijn sporen brandt.
En ’s avonds huivert in mijn bidden
De hunker naar uw zalig land.
Ik voel dat ik reeds nu kan leven
Door liefde diep aan U verwant.
Eens zal uw mond mij vrede geven.
Dan val ik dankend in uw hand.
Aleidis Dierick (*1932), Psalm 22
Het voelen van dat verlangen [“Laat mij uw majesteit zien” (Ex 33:18)] lijkt me voort te komen uit een ziel die door de liefde voor de essentiële schoonheid wordt bewogen, een ziel die door de hoop steeds wordt meegevoerd naar de schoonheid die zij gezien heeft bij Degene die aan de andere zijde is. […] Deze moedige vraag die alle grenzen van het verlangen te boven gaat, gaat niet over het zien van de Schoonheid in spiegels en weerspiegelingen, maar van gelaat tot gelaat. Maar de goddelijke stem schenkt haar het gevraagde juist door hetgeen ze haar weigert, namelijk door in weinig woorden een onmetelijke diepte van gedachten voor te stellen. In zijn mildheid is God bereid aan haar verlangen te voldoen, maar Hij belooft haar toch niet haar vurige wens geheel te bevredigen of haar geheel te verzadigen. […] Daaruit bestaat het ware zien van God: in het feit dat degene die de ogen opheft naar Hem nooit stopt met naar Hem te verlangen. […] De Heer, die Mozes zo had geantwoord, drukt zich op dezelfde wijze uit tegenover zijn leerlingen en zet daarmee de betekenis van dat symbool in het licht […]: “Kom, volg Mij” (Lc 18:22). Welnu, degene die volgt kijkt naar de rug van degene die leidt. Dus het onderricht dat Mozes ontvangt op een wijze waarbij het onmogelijk is om God te zien, is als volgt: God volgen waar Hij je heenleidt, dat is God zien…
Gregorius van Nyssa (330-400), Het leven van Mozes, II, 231-233, 251-253.
God is licht, een oneindig en ongrijpbaar licht. De Vader is licht, de Zoon is licht, de Heilige Geest is licht. Alle drie zijn zij één enig licht, eenvoudig, onverdeeld, tijdloos, eeuwig, van eenzelfde waardigheid en glorie. Wat meer is, alles wat van God komt is licht en wordt ons bedeeld als komende van het licht: licht is het leven, licht is de onsterfelijkheid, licht is de bron van leven, licht het levende water, licht de liefde, de vrede, de waarheid, de deur van het Rijk der hemelen, het Rijk Gods zelf; licht is het bruidsvertrek, het bruidsbed, het paradijs, de luxe van het paradijs, het land van de zachtmoedigen, de kransen van het leven, de gewaden van de heiligen; licht is Christus Jezus, Verlosser en Koning van het heelal, licht is het brood van zijn onsmettelijk lichaam, licht is de kelk van zijn kostbaar bloed, licht is zijn verrijzenis, zijn gelaat; licht is zijn hand, zijn vinger, zijn mond, zijn ogen; licht is de Heer, zijn stem zoals licht uit licht; licht is de Bemiddelaar; licht is de parel, het mosterdzaadje, de ware wijnstok, het gist, de hoop, het geloof: licht.
Simeon de Nieuwe Theoloog (949-1022), Theologische Rede 3.
Kom, ware Licht,Kom, eeuwig leven,Kom, verborgen mysterie,Kom, schat zonder naam,Kom, onuitsprekelijke werkelijkheid,Kom, Persoon die wij niet kunnen vatten.Kom, geluk zonder einde,Kom, licht dat niet ondergaat.
Kom, Gij die zonder verpozen waait over allen die gered moeten worden,Kom, oprichter van wie neerliggen,Kom, opstanding der doden.
Kom, machtige, die altijd alles tot stand brengt en alles vernieuwt.Kom, onzichtbare, onaantastbare en onaanraakbare,Kom, Gij die eeuwig onbeweeglijk zijt maar op elk ogenblik Uzelf in beweging zet en tot ons komt, tot ons die neerliggen in onmacht, Gij die hoog boven de hemelen troont.
Kom onuitsprekelijke, maar overal herhaalde en diep beminde Naam, maar van wie het niet geoorloofd is te zeggen Wie Gij zijt, of wat Gij zijt.
Kom eeuwige vreugdeKom krans die nooit verwelkt,Kom, purper van de Grote Koning, onze God,Kom, gordel van kristal en met edelstenen gesierd,
Kom, Gij naar wie mijn vermoeide ziel verlangt.Kom, Gij zijt zelf het verlangen in mij dat mij doet verlangen.Kom, mijn Adem en mijn Leven.Kom, troost van mijn armlastige ziel,Kom, mijn vreugde, glorie en eeuwige verkwikking.
Simeon de Nieuwe Theoloog (949-1022), Gebed tot de Heilige Geest: PG 120,507-509
Ik zal pogen jullie op de meest eenvoudige en verstaanbare wijze, zodat jullie het zelf kunnen ondervinden en beamen, in de allerheiligste duisternis binnen te voeren. Zodra jullie daar zijn en de aanwezigheid van het ontoegankelijke licht ervaren, zal elk van jullie, naarmate God het hem zal toestaan, spontaan proberen om dichter en dichter bij Hem te geraken, en om hier, in een soort primeur, de volle zoetheid van het gindse maal van eeuwig geluk, waartoe wij in het Woord van Leven door het Evangelie van de eeuwige zalige Christus geroepen zijn, vooraf te proeven.
Nicolaas van Cusa (1401-1464), De blik van God, vert. Inigo Bocken, Sjibbolet, Amsterdam 2019, 50.
Ontroerend is het bemind te worden door iemand die nederig is. Deze blik waarvan het vanzelfsprekend is dat hij niet aan zichzelf gehecht is, vervult mij wanneer hij zich aan mij komt te hechten met een onuitsprekelijke goedheid. Ik durf hem amper van antwoord te dienen, zozeer grijpt mij de vraag aan die hij mij stelt: tegelijkertijd tederheid en pijn, zoals wanneer de diepste Mozart zingt. Aanvankelijk heb ik het gevoel van een onbereikbaar iemand, die op het moment zelf dat hij mij gunt bij hem toegang te vinden, onbereikbaar blijft. Geef ik geleidelijk aan toe, dan geraak ik ten stelligste ondersteboven als ik zie dat mijn antwoord aanvaard wordt. Wat een besef dan, van mijn onwaardigheid! Tijdens onze gesprekken moet ik mijn tranen bedwingen om niet te wenen van rouwmoedigheid.
François Varillon SJ (1905-1978), God is nederigheid, Lannoo: Tielt 1986, 71.
Gij ziet mij, Heer; zult Gij mij zalig prijzen
Als ik het laatste uur, de laatste weg moet gaan?
Zult Gij dan weten hoe ik heb gestreden,
Hoe ik om U zoveel geluk heel blij heb afgestaan?
Zult Gij mij horen en mijn stem herkennen
En zien dat ik het ben die schreiend op U riep?
Zult Gij dan weten hoe ik heb gestreden,
Waarmee Gij eens mijn geest uit uw verlangen schiep?
Heer, plant mij dan voor eeuwig aan de bronnen
En laat mij bloeien in uw zomers zonder pijn.
Zoals de boom die altijd nieuw en jong is
Laat zo mijn leven, Heer, in U gevestigd zijn.
Dan zal ik nu de harde weg niet vrezen,
Uw sterke woorden staan geschreven in mijn hart.
Eens kom ik thuis waar Gij mij zult genezen,
Dan zegenen uw ogen al mijn smart.
Aleidis Dierick (*1932), Psalm 1
De mensen hebben een gelaat verloren, een onherstelbaar gelaat, en allen zouden die pelgrim willen zijn die in Rome […] de zweetdoek van Veronica ziet en met geloof stamelt: “Jezus Christus, mijn God, mijn ware God, zag uw gelaat er zó uit?” […]
Paulus zag dit gelaat als een licht dat hem overviel; Johannes, als een zon die krachtig schittert; de H. Teresa van Avila zag het vele keren badend in rustig licht, al kon ze nooit achterhalen welke kleur zijn ogen hadden. […]
Misschien schuilt er wel een gelaatstrek van de Gekruisigde in elke spiegel; misschien stierf dat gelaat, werd het gewist, opdat God allen zou zijn.
Jorge Luis Borges (1899-1986), “Paradiso XXXI,108” in El hacedor (1960) (vert. BD)
Als hij erop let hoe deze blik niemand in de steek laat, zal hij zien dat de blik even toegewijd zorg draagt voor om het even wie, als voor de enkeling die ervaart dat hij gezien wordt en zich zozeer om niets anders zou bekommeren, dat die éne die aangekeken wordt, zich zelfs niet meer kan voorstellen dat de blik voor een ander zorg zou dragen. Hij zal verder zien dat de blik met de grootste toewijding zorg draagt voor het allerkleinste schepsel evengoed als voor het allergrootste en het gehele universum.
Nicolaas van Cusa (1401-1464), De blik van God, vert. Inigo Bocken, Sjibbolet, Amsterdam 2019, 52.
Men kan natuurlijk altijd opwerpen: ik zie God niet. Daar zou ik tegenover willen stellen dat gij nooit kunt zeggen: ik zie de mens niet! Heb de mens dus lief, want als gij uw broeder, die gij ziet, bemint, dan ziet gij tegelijk ook God. Dan ziet gij immers de liefde en in het hart van de liefde woont God.
H. Augustinus (354-430), Preken over de eerste brief van Johannes, 91,V,7, vert. T.J. Van Bavel
God, als ik tegen u niet “mijn vriend” kan zeggen, heb ik niets, niets, niets (12 juli 1958).
Heer, ik wil door niets anders een persoonlijkheid worden dan door U gezocht te hebben (7 november 1959).
Evenals een bloem, bijvoorbeeld een tulp, die men in het tegenlicht beziet, zodat de zon er doorheen schijnt, daardoor veel rijker en dieper schoon wordt, en evenals er velen – hoe is het mogelijk! – dat nog nooit zagen, zo pas aanschouwt men de mens in zijn eigenlijke diepste rijkdom wanneer men het Licht ziet dat zijn diepste intimiteit en ook de rest doorgloeit, God, zo ook – hoe is het mogelijk! – zagen velen dat nooit (2 mei 1959).
Mijn vriend is als een stad op een verre berg waarheen ik op pelgrimstocht ben. In het hart van die stad is een tempel gebouwd, door God bewoond, de Drie-ene. Sinds God me dat openbaarde, neem ik elke vriend die niet in die stad woont mee op die pelgrimstocht als op een “heimkeer”. Ik tracht hem met hetzelfde heimwee te vervullen, ik breng hem in het hart van die stad en bemin hem naar Gods Drie-ene Liefde toe (10 november 1961).
De donkerste nacht is voor mij beter te aanvaarden dan de schoonste dag die Gij niet zijt (1961).
Egied Van Broeckhoven SJ (1933-1967), Dagboek van de vriendschap
Het verwondert me vaak dat ik niet, zoals bijna alle anderen hier, voortdurend wroet in vroegere fouten of zit te denken hoe anders het allemaal zou zijn, als ik dit of dat zus of zo gedaan had. Daar heb ik absoluut geen last van. Mijn vroegere leven is vol van Gods goedheid en mijn schuld staat onder de vergevende liefde van de gekruisigde. Ik ben het dankbaarst voor de mensen die ik ontmoette en ik heb maar één wens, dat zij om mij nooit reden hebben tot droefheid en altijd leven in de dankbare zekerheid dat God goed is en vergeeft. […]
Alles wat we met recht van God verwachten mogen, waarom we bidden mogen, is te vinden in Jezus Christus. […] Wij moeten ons steeds opnieuw, heel lang en stil, verdiepen in het leven, spreken, handelen, lijden en sterven van Jezus, om te zien wat God belooft en wat Hij vervult. […] God vervult niet al onze wensen maar al zijn beloften, dus Hij blijft heersen over de aarde, behoedt zijn Kerk. Schenkt ons altijd nieuw geloof, legt ons geen zwaardere lasten op dan wij dragen kunnen, verblijdt ons met zijn nabijheid en zijn hulp, verhoort onze gebeden en leidt ons tot zich langs de beste en kortste weg.
Dietrich Bonhoeffer (1906-1945), Verzet en overgave
Hij volgde de Geest,
Zonder haar voorbij te steken;
Zo werd hij zachtjes geleid
Naar het onbekende;
En langzaamaan
Opende zich voor hem de weg
Die hij wijselijk onwetend ging,
Zijn hart eenvoudig
Gericht op Christus.
Jerónimo Nadal SJ (1507-1580) over Ignatius van Loyola
De wereld moge het weten: de Kerk beschouwt haar met diep begrip, met integere bewondering en met de oprechte bedoeling om haar niet te veroveren, maar om haar te dienen; niet om haar te misprijzen, maar om haar naar waarde te schatten; niet om haar te veroordelen, maar om haar te troosten en te verlossen.
H. Paulus VI (1897-1978)
Hij was Licht, Licht en Licht; maar toch één enkel Licht en één enkele God. Dit is wat David zich voorstelde toen hij zei: “In uw licht zien wij licht” (Psalm 36:10). En nu hebben wij dit licht gezien en dus verkondigen wij: van het licht dat de Vader is, ontvangen wij het licht dat de Zoon is in het licht van de Geest: een bondige en eenvoudige theologie over de Drie-eenheid. […]
Het Eerste Testament kondigde de Vader openlijk aan, en de Zoon op een verhulde manier. Het Nieuwe Testament verkondigt openlijk de Zoon en geeft een glimp van de godheid van de Heilige Geest. Nu is de Heilige Geest onder ons openlijk aanwezig en gunt ons een duidelijker beeld van zichzelf. Want het was niet verstandig om openlijk over de Zoon te praten, terwijl de godheid van de Vader nog in vraag was; en over de Geest te beginnen praten als overtollige ballast, als ik mij zo oneerbiedig mag uitdrukken, toen de godheid van de Zoon nog in vraag was, met het gevaar dat wij, als het ware overweldigd door een voedingsmiddel dat onze krachten te boven gaat, al onze zinnen zouden verliezen bij het richten van onze veel te zwakke blik naar het zonlicht. In plaats daarvan scheen het licht van de Drie-eenheid slechts geleidelijk aan, stapsgewijs, door middel van beklimmingen van schijnsel naar schijnsel, van heerlijkheid naar heerlijkheid.
Gregorius van Nazianze (329-389), Theologische Rede 31 (5), 3.26 (vert. BD).
Wij hebben de diep ingewortelde neiging altijd naar anderen te zien, hoe zij verkeerd handelen.
Zo missen we het essentiële, nl. het aanvaarden en beamen van Gods wil,
die voor een groot deel tot stand komt door de strijd van andere mensen tegen Gods wil.
We hoeven slechts aan Jezus te denken.
Het was zeker niet de wil van de Vader dat de mensen zijn Zoon zouden vermoorden,
het was niet de Vader die de mensen hiertoe dreef.
Maar de Vader wilde wel dat Jezus het vrijwillig en onschuldig slachtoffer zou worden
van de boosheid van de mensen, Hij wilde dat Jezus zich zou laten doden.
En Jezus zei niet zoals men nu zo dikwijls hoort: “Dat is Gods wil niet, God kan zo iets niet willen.”
Hij zei: “Abba, Vader, voor U is alles mogelijk; laat deze beker Mij voorbijgaan.
Maar toch; niet wat Ik maar wat Gij wilt.” (Mc 14: 36)
Voor ieder van ons is er een beker die de Vader ons te drinken geeft.
Wij hebben moeite om er de beker van de Vader in te herkennen,
omdat de inhoud grotendeels van de mensen blijkt te komen.
Toch is het de Vader die ons deze bittere drank aanbiedt.
Zo was het voor Jezus en zo is het voor ons.
Wilfried Stinissen (1927-2013), Bij U ben ik geborgen (Gent: Carmelitana, 1985), 9-10
Wij willen allen wel God met God zijn; maar God weet hoe weinig onder ons mens met zijn mensheid willen zijn en zijn kruis met hem willen dragen en met hem aan het kruis willen hangen.
Hadewijch (13de eeuw), Brief VI, 230 (Lannoo: Tielt 1954, 94) (vert. BD).
De kracht van Christus heeft je geschapen
Zijn kwetsbaarheid heeft je herschapen.
De kracht van Christus riep tot bestaan alles wat bestaat
Zijn kwetsbaarheid verhindert dat iets verloren gaat van wat bestaat.
Met zijn kracht heeft Hij ons geschapen,
Met zijn kwetsbaarheid kwam Hij ons redden.
H. Augustinus (354-430) (vert. BD)
Eén ding slechts vraag ik U, God, mijn Heer:
Te staan in het huis waar Gij ademt en leeft.
Uw liefde heb ik als brood gegeten,
Als wijn is de sterkte die Gij me geeft.
Laat mij dan eeuwig uw namen zingen,
En wonen in uw barmhartigheid.
Laat mij mijn hoofd in uw armen leggen,
Aanvaard mij, Gij die de liefde zijt.
Gij maakt mij vrij, Heer, ik zal U kennen,
Gij tilt mijn hart in uw zuiver licht.
Gij houdt mij diep in uw hand geborgen,
Uw lippen zoenen mijn ogen dicht.
Gij hebt mij lief en Gij draagt mijn leven
Door de dood naar het nieuwe huis.
Nu vallen de laatste grenzen open,
Mijn Heer en mijn God, nu kom ik thuis.
Aleidis Dierick (*1932), Psalm 27
We zullen niet ophouden met te ontdekken
en aan het eind van al ons ontdekken
Zullen we aankomen waar wij vertrokken
en de plek voor de eerste keer kennen
T. S. Elliot (1888-1965), Four Cuartets, “Little Gidding” (vert. BD)