Gebedstip 1 ⋅ Begin van het gebed | Lees meer |
Gebedstip 2 ⋅ Laten | Lees meer |
Gebedstip 3 ⋅ Niet het vele weten | Lees meer |
Gebedstip 4 ⋅ Loslaten | Lees meer |
Gebedstip 5 ⋅ Licht | Lees meer |
Gebedstip 6 ⋅ Bewegingen | Lees meer |
Gebedstip 7 ⋅ Bidden met de Schrift | Lees meer |
Gebedstip 8 ⋅ Einde van het gebed | Lees meer |
Gebedstip 9 ⋅ Oefenen | Lees meer |
Gebedstip 10 ⋅ Leegte en duisternis | Lees meer |
Gebedstip 11 ⋅ Bidden met de zintuigen | Lees meer |
Gebedstip 12 ⋅ Smaak | Lees meer |
Gebedstip 13 ⋅ Herhalen | Lees meer |
Gebedstip 14 ⋅ Terugblikken | Lees meer |
Elke geestelijke oefening heeft een begin en een einde. Voor Ignatius was het van belang dit begin en dit einde goed te verzorgen. Bij een vriend val je ook niet zomaar met de deur in huis, maar je polst even hoe het gaat, hebt het over koetjes en kalfjes of over het weer, je doet je jas uit, je ontvangt het drankje dat je vriend je aanbiedt en je gaat rustig zitten. En dan kan het serieuze gesprek beginnen; tenminste, als ik ervoor kies serieuze vriendschappen te koesteren.
Zo ook stelt Ignatius voor om elke geestelijke oefening te beginnen met drie korte puntjes: het voorbereidend gebed [G.O. 46], om even te polsen hoe het met God gaat, om mijn zwaartepunt uit mezelf en bij God te leggen; de compositie van de plaats [G.O. 47], om de beschermende jas van mijn haast en belangrijkheid uit te doen en eerlijk, zonder maskers, kwetsbaar en dicht bij Jezus te gaan zitten; en de vraag naar wat ik verlang [G.O. 48], om ook over serieuze dingen te kunnen praten, over dingen die Hem en mij aanbelangen, en niet aan de oppervlakte te blijven uit angst iets van mezelf te moeten blootgeven. Nee, bidden is net mezelf kunnen blootgeven. Als ik met Jezus een serieuze vriendschap wil aangaan, dan ben ik bereid diep in mij die vraag en dat verlangen te blijven zoeken. Dat is niet eenvoudig. Oefening baart kunst. Een vraag die Ignatius begeleidde was deze: “Om de genade vragen, dat ik intiemer mag kennen waarom de Zoon van God voor mij mens is geworden, zodat ik Hem vuriger kan liefhebben en dus nauwer kan navolgen” [G.O. 104]. Kennen, liefhebben, navolgen: het gaat steeds dieper, het wordt steeds concreter. Hier, in deze Veertigdagenretraite, formuleer ik deze drie puntjes zo:
Langzaam open ik mijn handen…
In gedachten plaats ik mij…
In stilte vraag ik…
Het gaat er allereerst om mij bewust te worden van Gods Aanwezigheid, dat heel mijn doen en laten gericht moge zijn op de Droom die Jezus had voor een Betere Wereld, wat hij het Rijk Gods noemde. Ten tweede, hoe concreter ik mij daarvoor opstel, plaats neem, mij situeer, hoe meer wat ik bid ook gegrondvest wordt in mijn leven, hoe meer dit in mij vaste grond krijgt. Als ik een Schrifttekst bid, gaat het erom ín de tekst te kunnen stappen. Tenslotte, hoe meer ik mij bewust word van de vraag die diep in mij opborrelt, hoe beter ik Gods Antwoord kan ontvangen.
Ignatius vraagt aan de retraitant “de wil zich te laten raken” [G.O. 3]. Laat ik God wel toe in mijn leven, of stel ik grenzen? Laat God mij zomaar aan mijn lot over? Ben ik daar wel zo zeker van? Wanneer laat een vader zijn zoontje los zodat hij alleen stappen zet? Eerst stapt het kind in de voetstappen van zijn vader, of letterlijk óp de voeten van zijn vader: er is een St. Jozefsbeeld dat mooi verbeeldt hoe hij zo zijn zoon leert en dan laat stappen. Laat ik mij wel raken? Voed ik de wil mij te laten raken? Waar ben ik bang voor?
Een gouden leidraad voor het ignatiaans bidden is: “Niet het vele weten verzadigt en voldoet de ziel, maar wel het innerlijk voelen en smaken” [G.O. 2]. Het enige wat ik hoef te doen is het gebed aan mij te laten gebeuren. Ja, ook het gebed toelaten. Actief aandachtig zijn, de oren en alle geestelijke zintuigen gespitst. Aanwezig zijn, telkens weer terugkeren naar de bron wanneer ik afdwaal; nooit moe worden van terug te keren. Het gaat er niet om veel dingen te denken en te weten en op te zoeken; het gaat niet om “veel” maar inderdaad – heel gedurfd en tegendraads – om “weinig”. All you need is less. Kwaliteit boven kwantiteit. Dat “ene” innerlijk voelen en smaken, heel de tijd, telkens weer opnieuw. Kom ik dat “ene” op het spoor? Hoe zou ik dat benoemen? Laat ik het aan mij gebeuren? Laten is jezelf ook durven los te laten.
Wie bidt laat los, oefent zich in het loslaten: zichzelf, zijn dagelijkse zorgen, al wat hij denkt te bezitten, alles wat hem zou kunnen afleiden van het essentiële, nl. het uitgangspunt van mijn leven, het fundament waarop mijn leven is gebouwd en de horizon waar ik mij naar richt. Een ander woord is overgave: ik geef mij helemaal over aan het moment, aan Degene met wie ik bid, in wiens aanwezigheid ik mij opstel en helemaal aanwezig probeer te zijn, in het hier en nu.
Bidden is stil worden en aandachtig zijn voor wat er gebeurt, vooral diep in mij: hoe de dingen in mijn diepste weerklank vinden. Bidden is luisteren naar die goddelijke muziek in mijn binnenste.
Dat wil helemaal niet zeggen dat ik mij van de wereld afsluit. Integendeel: de grootste contemplatieven staat wagenwijd open voor de wereld; zij kunnen het aan dat de wereld op hen afkomt zonder van hun stuk gebracht te worden. Zó openstaan voor de wereld en er toch niet aan ten onder gaan, chapeau. Zij staan midden in de wereld, al zijn ze niet van de wereld (vgl. Joh 15:19).
Bidden is mij richten naar het Licht, ook al is het duister in en om mij heen. Wie bidt moet een beetje zonnebloem zijn: de zon op het spoor komen, ook achter het wolkendek, en mij richten naar de Zon. Bidden is mij oefenen in het kunnen onderscheiden tussen wat écht en duurzaam Licht is of wat enkel maar oppervlakkig licht geeft, want de “vijand van de menselijke natuur” [G.O. 7], zoals Ignatius hem noemt, als verpersoonlijking van het kwaad dat de mens verhindert “het doel na te streven waarvoor hij geschapen is” [G.O. 23], “vermomt zich als een engel van het licht” (2Kor 11:14). Dus moeten wij voorzichtig blijven: “Wees dus scherpzinnig als een slang, maar behoud de onschuld van een duif” (Mt 10:16).
Het bijzondere met God is wel dat elke zonnestraal die ons verwarmt ook Zon is, geen “afkooksel” van het licht dat enkel maar kan verwijzen naar het échte Licht zonder helemaal door en door écht Licht te zijn. Bidden is dus zonnen. Elke zomer nemen mensen daar heel veel tijd voor aan het strand en ze zijn bereid er grote sommen geld voor te betalen. Bidden kost niets (vgl. Jes 55:1; Ap 22:17), je kunt het overal, want je draagt je eigen “strand” in je mee en de Zon kan je overal bereiken, waar je ook gaat of staat (vgl. Psalm 139).
Ignatius noemt dit Licht “vertroosting”; duisternis is voor hem “troosteloosheid”. Letterlijk spreekt hij van vertroosting “wanneer er in de ziel een innerlijke beweging wordt veroorzaakt waardoor zij gaat ontvlammen in liefde voor haar Schepper en Heer. En vervolgens, wanneer zij niets wat op het aardoppervlak geschapen is op zichzelf kan liefhebben, maar alleen met het oog op de Schepper van dat alles. Eveneens wanneer zij tranen stort die haar tot liefde voor haar Heer bewegen, of het nu is van smart over haar zonden of over het lijden van Christus onze Heer […]. Ten slotte noem ik vertroosting elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde en elke innerlijke blijdschap die een oproep en aantrekking inhoudt tot het hemelse en het eigen heil van de ziel en haar aldus rust en vrede geeft in haar Schepper en Heer” [G.O. 316].
Op zo´n lichtende momenten voel ik mij letterlijk en figuurlijk, geestelijk en lichamelijk gedragen. Alles gaat gemakkelijk, natuurlijk en spontaan. Alles in mij heeft draag- en veerkracht. Op zo´n momenten kan je steunen en terugvallen, ook wanneer het moeilijk gaat, ook als de zon opnieuw achter het wolkendek verdwijnt.
Voor Ignatius gaat bidden om “bewegingen”: om het gewaarworden van innerlijke bewegingen diep in mij. Stille waters hebben diepe gronden, zegt men wel eens. Ook al lijkt alles stil aan de oppervlakte, ook al lijkt er niets te gebeuren in mijn gebed, toch kan het zijn dat er veel beweegt in de diepte. En daar aandacht voor hebben, daar een gevoeligheid voor oefenen, dat is bidden.
Maar stilstaand water is niet drinkbaar. Wat Ignatius kost wat kost wil vermijden is de volledige afwezigheid van bewegingen: “Wanneer […] er zich geen innerlijke bewegingen, als vertroosting of troosteloosheid, voordoen bij wie de oefeningen doet en […] deze niet door verschillende geesten wordt bewogen, dan moet hij [zich] uitdrukkelijk ondervragen over de oefeningen: of hij ze op de vastgestelde tijden doet en hoe, en of hij de toelichtingen zorgvuldig in praktijk brengt” [G.O. 6].
Ten eerste merken wij hierin op dat het uitblijven van bewegingen te maken kan hebben met de manier waarop ik bid en oefen: of ik mij wel aan de tijden hou, of de “toelichtingen” [G.O. 73-90] in de wind sla. Die toelichtingen gaan over de uiterlijke omstandigheden en de innerlijke ingesteldheden die het gebed kunnen bevorderen. Wat betekent dit? Dat volgens Ignatius alles kan helpen: de voorbereiding op het gebed, het afsluiten van het gebed, de terugblik, het gesprek, de manier waarop ik tijd neem en het stil maak, of ik te gehaast bid en eigenlijk geen tijd heb of niet rustig kan worden, of ik geen rustig plekje vind waar ik werkelijk even alleen ben, al die uiterlijke, ogenschijnlijk onbelangrijke “bakens” kunnen mij helpen om de weg te vinden, de weg naar waar er wat beweegt in de diepte. En als die niet helpen, dan verander ik tijd en ruimte zodat ik wel vind wat ik zoek.
Ten tweede merken wij op dat voor Ignatius bewegingen op zich neutraal zijn en zelfs bevorderlijk en gewoon goed: zowel vertroosting als troosteloosheid, zowel licht als duisternis, zowel aangename als onaangename gevoelens zijn bewegingen. Daarom is het van belang tijdens het gebed gewaar te worden en daarna op te schrijven wat er bij mezelf opkomt, en daar een naam aan te kunnen geven: voelde ik mij onrustig, vredevol, gelukkig, dankbaar, verdrietig, angstig, opgelucht, troosteloos, vertrouwend…? Als ik bijvoorbeeld weerstand voel, of angst, dan is dat een beweging waar God iets mee kan doen. Dat moet ik niet meteen van mij afschuiven als een onaangename afleiding.
Beweging op zich is goed, ook al voel ik mij daar misschien wel rottig bij. (Daarom is het voor Ignatius van belang om in dit proces begeleid te worden: geestelijke oefeningen doe je immers niet alleen; het helpt enorm je verhaal te kunnen doen én een ander ziet vaak helderder dan wijzelf, omdat wij zo dicht op onszelf leven. Maar dit tussen haakjes). Maar geleidelijk aan, voor wie zich lange tijd oefent in het gewaarworden, groeit er in haar of hem een (ignatiaanse) gevoeligheid voor deze bewegingen, zijn ze beter herkenbaar en kan er dus vlugger en preciezer op geantwoord worden.
Wanneer ik bid met een Schrifttekst, luister ik vooral naar wat er diep in mijn binnenste weerklank vindt. Dat kan op elk moment anders zijn, ook al gaat het om heel vertrouwde teksten. Misschien moet ik bij de heel vertrouwde teksten bijzonder voorzichtig zijn, om me niet blind te staren op mijn voorkennis en vooroordelen: wees maar een schone lei, een onbeschreven blad waar God zijn liefdesbrief schrijft.
Laat het maar “opnieuw” gebeuren. Op zoek naar het nieuwe: niet het nieuwe dat ik nog niet kende, maar het bekende kunnen ontvangen op een nieuwe manier, als helemaal nieuw, zoals in “Zo had ik het nog nooit bekeken!” Zoals je telkens opnieuw kunt luisteren naar Bach en Mozart en het gaat helemaal door je heen, door je ziel en door je lichaam, ja, een lichamelijke ervaring van pure nieuwheid, en toch kende je het al. Want elke keer weer is het een nieuwe, onvergetelijke ervaring.
Het gaat hierbij niet om de letter maar om de Geest, om wat er tussen de woorden gebeurt, in die stilte, in die ruimte die bewoond wordt door de Geest. Want bidden is een dialoog, een tweerichtingsverkeer, en dus ben ik aandachtig voor wat God mij zou willen zeggen in dat Woord. Zodat het Woord in mij tot leven komt, lichaam wordt, Mens wordt. Ik neem dus rustig de tijd om elk woord de nodige tijd en ruimte te geven.
En ik let goed op wat er gebeurt, want God spreekt op zoveel manieren; zelden heeft God woorden nodig. Hierbij denk ik aan de psalm: “De dag zegt het voort aan de dag die komt, de nacht vertelt het door aan de volgende nacht. Toch wordt er niets gezegd, geen woord gehoord, het is een spraak zonder klank. Over heel de aarde gaat hun stem, tot aan het einde van de wereld hun taal.” (Psalm 19:3-5) Heb ik mij voldoende geoefend in mijn geestelijke zintuigen? Kan ik die taal verstaan? Heb ik mij voldoende geoefend in die bijzondere gevoeligheid om die woordeloze taal te kunnen verstaan? Want het gaat er om op dat niveau te kunnen luisteren.
Net als het belangrijk is het begin van het gebed te verzorgen (zie gebedstip 1), zo is het van belang ook een punt achter het gebed te zetten.
Iemand die veel kende van films en er veel gezien had zei me eens dat je al in de zeven eerste seconden van een film kunt aanvoelen wat voor soort film het wordt, vanuit welke gevoeligheid en met welke diepgang. Vaak ervaar ik dat hij gelijk heeft. Zo ook is het einde van een film van levensbelang voor het “slagen” van de film, of het al dan niet als een pudding in elkaar zakt. Welk gevoel je overhoudt bepaalt vaak de overgang naar het gewone leven, of die film nog blijft doorwerken, of je bepaalde passages terugspeelt enzovoort.
Bij het gebed is het niet anders. Voortdurend in zijn boekje van de Geestelijke Oefeningen hamert Ignatius op het gemoedelijke “gesprek” waarop het gebed steeds uitmondt: Jezus en ik zitten daar samen als twee vrienden “na te praten” over het serieuze gesprek dat wij daarnet hebben gehad, als een soort “terras”, verlengstuk op het salon waar je zonet het diepere gesprek had, waar geen “nieuwe” dingen gebeuren maar waar je nog samen nageniet. Zo lezen wij bij Ignatius:
“Ik stel mij Christus onze Heer voor, vlak voor mij en aan het kruis genageld, en ik voer een gesprek met Hem. Ik overdenk hoe de Schepper mens is willen worden, en hoe Hij die het eeuwig leven heeft, in de tijd is komen sterven voor mijn zonden. Dan zal ik ook naar mezelf kijken: wat ik gedaan heb voor Christus, wat ik doe voor Christus, wat ik voor Christus moet doen. En terwijl ik Hem zo zie, hangend aan het kruis, zal ik overdenken wat in mij opkomt” [G.O. 53].
Verder zegt hij: “Het gesprek houdt men door echt te spreken zoals een vriend spreekt met zijn vriend of een dienaar met zijn heer. Nu eens vraagt hij een genade, dan weer beschuldigt hij zich van wat verkeerd liep of hij deelt mee wat hem bezighoudt en vraagt om raad. Eindigen met een Onze Vader” [G.O. 54]. Maar dit gesprek krijgt elke keer een nieuwe kleur en past zich aan de materie van de dag aan [G.O. 61; 63; 71; 109; 117; 126; 199].
Tijdens het bidden, overwegen en beschouwen baant het Woord zich een weg in mij en wordt daar een Woord van verwondering, bemoediging of dank, met vraag- of uitroepteken. Ik spreek met wie ik wil: Jezus, de drieëne God, Maria, een heilige. Tijdens deze Veertigdagenretraite, waar wij geleidelijk aan verdiepen wat het “Licht van zijn Gelaat” ook vandaag nog voor ons zou kunnen betekenen, kan ik mijn gebed telkens eindigen met Hem wat langere tijd in de ogen te kijken, misschien wel zonder woorden, maar vooral verbonden door het kijken en beschouwen waar ook veel, en vaak meer, kan worden gezegd.
Ik hou van de naam die Ignatius heeft gegeven aan het bidden: “geestelijke oefeningen”. Het gebed is inderdaad een werkwoord, een oefening: “De term geestelijke oefeningen slaat op elke vorm van gewetensonderzoek, overweging, beschouwing, mondgebed of innerlijk gebed, en op nog andere geestelijke activiteiten […]. Want zoals wandelen, op tocht gaan en hardlopen lichamelijke oefeningen zijn, zo noemt men geestelijke oefeningen elke manier waarop men de ziel voorbereidt en klaarmaakt om zich van elke ongeordende gehechtheid te ontdoen, en om dan te zoeken en te vinden wat Gods wil is bij de inrichting van zijn leven tot heil van zijn ziel” [G.O. 1].
Uit onszelf kunnen wij niet bidden. Daarom vragen de leerlingen aan de Meester: “Heer, leer ons bidden.” (Lc 11:1) Wat op zich al een gebed is. Bidden is de Geest in ons laten bidden (daarom heten het geestelijke oefeningen): “De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten.” (Rom 8:26)
Bidden is dus vooral plaats ruimen voor de Geest; mijzelf (wat Ignatius “ziel” noemt) voorbereiden, klaarmaken en inrichten als tempel, woonplaats, heilige ruimte waar ik niet alleen ben maar waar de Geest kan wonen en bidden naar hartenlust: “Laat u bij het bidden leiden door de Geest, iedere keer dat u bidt; blijft waakzaam en bid voortdurend voor alle heiligen.” (Ef 6:18)
Bidden is zich geestelijk oefenen, voorbereiden, klaarmaken en inrichten als klankkast waar de goddelijke muziek gehoord kan worden. De muziek hoef ik zelf niet te maken, wel dien ik mijn oren te spitsen. En ruim worden, innerlijk ruim. En dat gaat oneindig diep.
Wat te doen bij leegte en dorheid? Ignatius noemt “troosteloosheid” de beweging die tegenovergesteld is aan “vertroosting” (zie gebedstip 5: “Licht”): “Duisternis en verwarring in de ziel, een beweging naar wat laag en aards is, onrust vanwege verschillende beroeringen en bekoringen, een neiging tot wantrouwen, de ziel die zonder hoop is, zonder liefde, geheel lui, lauw, droevig en als het ware gescheiden van haar Schepper en Heer” [G.O. 317].
Ignatius somt drie redenen op waardoor wij troosteloosheid ondervinden: “Ten eerste, omdat wij in onze geestelijke oefeningen lauw, lui of nalatig zijn” [G.O. 322a]. Daar kunnen wij tegen ingaan door vurigheid en geduld, door ons meer toe te leggen op het gebed en de overweging, door onszelf te onderzoeken en door reeds uit te kijken naar de volgende vertroosting [G.O. 319-321].
“Ten tweede, om te toetsen hoeveel wij waard zijn en hoe royaal wij zijn in zijn dienst en lof zonder zo´n grote beloning van vertroostingen en grote genaden” [G.O. 322b]. Dat wil zeggen dat ieder het wel eens meemaakt: de duisternis, de leegte, het gevoel dat er niets gebeurt, de troosteloosheid, de droogte. Vooral degenen die op weg zijn komen zo´n woestijnmomenten tegen. Vooral degenen die veertig dagen lang willen stappen komen zo´n dorre periodes tegen. Dan opnieuw moedig, tegen de wind in, durven vertrouwen en herhalen: “Bidden is mij richten naar het Licht, ook al is het duister in en om mij heen”. Of, zoals de profeet zegt: “Al ben ik gevallen, ik sta weer op; al zit ik in het duister, de Heer blijft mijn licht” (Mich 7:8).
“Ten derde, om ons een waarachtige kennis en inzicht te geven, die ons van binnenuit doen aanvoelen dat het niet in onze macht ligt grote godsvrucht, intense liefde, tranen of andere geestelijke vertroosting te verwekken of te behouden, maar dat alles gave en genade is van God onze Heer; en opdat wij ons nest niet op andermans terrein bouwen en dan ons verstand in een zekere hoogmoed of ijdele verheffen door de godsvrucht of andere vormen van geestelijke vertroosting aan onszelf toe te schrijven” [G.O. 322c]. Met andere woorden: troosteloosheid brengt mij tot ware kennis van binnenuit, niet van buitenaf. Een dergelijke kennis is een praktische kennis, zelf opgedaan dankzij de ervaring van het nachtelijke stappen. Het leven, ook het geestelijk leven, zit vol schaduw en licht. De grootste mystici hebben het over een “Donkere Nacht”. Beide bewegingen zijn noodzakelijk om tot kennis en inzicht te komen. Van het leven, van mezelf en van God.
Daarom drukt Ignatius ons op het hart: “Wanneer wie de oefeningen geeft ziet dat wie de oefeningen krijgt in troosteloosheid raakt of bekoord wordt, zal hij zich niet hard en bars tonen maar zacht en vriendelijk. Hij zal hem moed en kracht geven om verder te gaan en de listen van de vijand van de menselijke natuur voor hem blootleggen, zodat hij hem voorbereidt en toerust voor de komende vertroosting” [G.O. 7]. Na regen komt zonneschijn, zeg maar. Oefenen is voorbereiden, klaarmaken, inrichten. Zelfs het licht, de vertroosting, dient te worden voorbereid. En dat kan alleen in de schaduw, in de duisternis.
Laten wij dus, bij leegte en duisternis in het bidden, bijzonder “zacht en vriendelijk” zijn voor onszelf, “niet hard en bars”, gefrustreerd, ongeduldig en kwaad op onszelf “omdat ik niet kan bidden”. Laten wij integendeel onszelf “moed en kracht geven om verder te gaan”, want ook, misschien wel vooral in troosteloosheid en duisternis gaan wij met rasse schreden vooruit in de onderscheiding van de verschillende geesten en in het (her)kennen van “de listen van de vijand van de menselijke natuur”… Ja, nogmaals: bidden is mij richten naar het Licht, ook al is het duister in en om mij heen.
Bekend is Ignatius´ gebruik van de vijf zintuigen in zijn geestelijke oefeningen [G.O. 66-70; 121-125]. Het gaat hem hierbij voornamelijk om twee dingen: ten eerste, dat het gebed niet hoofdelijk en mentaal blijft, theoretisch, abstract, op het niveau van ideeën en gedachten alleen, maar dat het ook daadwerkelijk vruchten werpt in mijn dagdagelijks leven, op het niveau van mijn handen en voeten, mijn lichamelijke bezigheden. Ten tweede, bidden met de zintuigen maakt mij bewust van mijn lichaam en “nestelt” wat ik bid als het ware “onder mijn huid”, zodat ik het steeds met mij meedraag, ook al vergeet ik de ideeën en de woorden. Wat affectief aan mij gebeurt zit dieper, en dat stuwt mijn leven in de richting van het Licht.
Bidden gaat niet enkel om actief “kijken”, d.w.z. mijn ogen vestigen op iets, maar vooral om bekeken en aangekeken worden, om luisteren, beschouwen, proeven, aanraken en aangeraakt worden, ruiken en smaken – meer receptieve, ontvankelijke zintuigen dan het actievere kijken. Kijken en zien; luisteren en horen. Wat zei Malebranche ook weer? Lezen is van groot nut wanneer je mediteert (overweegt) wat je leest. Het gaat niet zomaar “in en uit”; daartussen gebeurt er iets aan mij: het Woord zet zich neer, neemt plaats, begint zich in mij te nestelen.
Hierbij is het verschil tussen lichamelijke en geestelijke zintuigen niet zo van belang. Eerder dan het verschil gaat het om dat bijzondere verband tussen het lichamelijke en het geestelijke: zonder dat verband zou niemand kunnen bidden. Het gaat erom het lichamelijke geestelijk te kunnen beleven, en het geestelijke lichamelijk. Het goddelijke Woord is toch niets voor niets lichamelijk Mens geworden.
Bijzonder is wel dat Ignatius dit bidden met de zintuigen, wat hij “het betrekken van de vijf zintuigen op de beschouwing” noemt, voornamelijk voorstelt als oefening op het einde van een gebedsperiode, nadat je al heel wat momenten gebeden hebt met eenzelfde tekst of mysterie, met herhalingen en “herkauwingen” als het ware, om er dan “nog eens over te gaan” met de zintuigen [G.O. 204]. Dat betekent dat het om een herhaling gaat, een samenvatting, om nog eens goed en diep gewaar te worden, te voelen en in mijn leven te wortelen waar het in het gebed eigenlijk om ging. Het gaat steeds om het direct contact tussen Schepper en schepsel. Maar laten wij Ignatius zelf aan het woord:
“Eerste punt. De personen zien met het innerlijk aanschouwingsvermogen, de omstandigheden waarin zij zich bevinden in detail overwegen en beschouwen en enig voordeel trekken uit wat ik zie. Tweede punt. Horen met het gehoor wat de personen zeggen of kunnen zeggen en tot mezelf inkeren om er enig voordeel uit te trekken. Derde punt. Ruiken met de reuk en smaken met de smaak de oneindige zachtheid en lieflijkheid van de godheid, van de ziel en haar deugden en van al het overige, overeenkomstig de persoon die men beschouwt. Tot mezelf inkeren en er voordeel uit trekken. Vierde punt. Betasten met de tastzin, zoals de plaatsen omarmen en kussen waar de personen lopen en gaan zitten, altijd ervoor zorgend er voordeel uit te trekken” [G.O. 122-125].
Wat opvalt is dat er rustig tijd wordt gemaakt voor elk “punt” of zintuig, en om dat wat gezien, gehoord, geroken, gesmaakt en gevoeld is ook op mezelf te betrekken, om er enig voordeel uit te doen.
Bij het bidden hoef ik helemaal niet voortdurend op “alles” te letten. Laat mij maar in de handen van God vallen en liggen en rusten. Daar is het goed. Het gaat er voor Ignatius niet om “veel” te weten, in de zin van zoveel mogelijk informatie te vergaren op een consumistische manier, maar enkel om aandacht te geven aan die enkele “punten” waar ik meer smaak heb gevoeld: “Ik noteer die punten en blijf staan bij die waarbij ik meer vertroosting, troosteloosheid of geestelijke smaak heb gevoeld” [G.O. 62]. En daar blijf ik moedig “staan”: moedig, want het vraagt geduld. Ik hou mijn nieuwsgierigheid in toom. Ik “bewoon” die plek en proef en smaak wat ik er vind. Ik ben er aanwezig, hier en nu. Niet in het verleden, niet in de toekomst.
Het gaat niet om “veel” maar om “diep”: om dieper te graven, om dieper in mij te laten doordringen en doorsijpelen; het gaat om het innerlijke “voelen en smaken” [G.O. 2]. Het gaat erom de drang naar nieuwe gedachten tegen te gaan (“niet het vele weten”) en te blijven stilstaan bij wat affectief in mij is gebeurd (“innerlijk voelen en smaken” [G.O. 2]), maar dat zijn vormingswerk in mij niet kan doen als ik er niet meer aandacht en tijd aan geef, als ik geen ruimte schep om het te laten kiemen en groeien. Niet het weten maar het smaken. Wijsheid heeft met smaak te maken, niet met intellectuele weetjes en wistjedatjes.
Zo´n veertig procent (!) van de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola bestaat uit herhalingen, wat het belang ervan in de verf zet: “Met herhalen bedoel ik dat het verstand, zonder af te dwalen, ijverig nagaat wat het zich herinnert van wat in de vorige oefeningen werd beschouwd” [G.O. 64]. Letterlijk staat hier: resumiendo, samenvattend. Want herhalen is vooral samenvatten en ver-eenvoud-igen, wat inhoudt dat ik kan onderscheiden, kiezen en selecteren waar ik bij blijf, wat eenvoudig is als God, zonder af te dwalen en zonder vooruit te willen gaan, mezelf en God voorbij.
Alle herhalingen (ijverig “na”-gaan en her-“inneren”) zijn gericht op het dieper gesprek (coloquio) met God als tussen twee vrienden bij een pint (zie gebedstip 8: “Einde van het gebed”), wat op zich een herhaling is van wat mij heeft geraakt en gesmaakt. De ignatiaanse herhaling is geen opvulling en geen tijdverdrijf, en hoe meer de Geestelijke Oefeningen vorderen, hoe meer herhalingen Ignatius inbouwt, en dat zeker niet uit gebrek aan inspiratie, integendeel! Het gaat om verdieping, samenvatting en vereenvoudiging, om opnieuw en vooral innerlijk te voelen en te ervaren, opdat het ervaarde in ons wortel schiet. Het nieuwe zit niet in kwantiteit maar in uitgepuurde kwaliteit en diepgang.
In een samenleving waar alles snel vooruit moet gaan, van het een naar het ander, is het helend om eens stil te staan bij wat beklijft. Want op die manier stilstaan vormt, verdiept en vereenvoudigt en zorgt dat je jezelf niet voorbijsnelt. Herhaling is tegendraads. Teruggaan gaat in tegen onze natuurlijke drang naar vooruitgang. En toch gaan we aan zoveel voorbij dat we maar half verwerkt hebben, alsof we aan alles willen knabbelen en proeven zonder het te smaken, zonder het ooit de kans geven om ons innerlijk te voeden en te laven. Ben ik voor herhaling vatbaar?
Bidden kan op velerlei manieren. Ignatius geeft een ruime definitie van wat geestelijke oefeningen kunnen zijn [G.O. 1]. Niet op elk ogenblik van de dag of van mijn leven bid ik op dezelfde manier. Bidden op een continue manier is erg mooi, maar verstilt en verdort al gauw wanneer er geen expliciete tijden worden verzekerd om mijn bidden te voeden aan het levende Woord.
Zoals expliciet bidden belangrijk is, zo is ook het terugblikken van belang. Een terugblik is een vorm van bidden. Ignatius trekt hiervoor steeds een kwartier uit [G.O. 77]. Vaak zien wij de dingen slechts helder in de achteruitkijkspiegel. Vooral een afgelopen weg, het langzaam en onmerkbaar kiemen en groeien van een kwetsbaar plantje. Vaak begrijpen wij dingen van ons leven maar na jaren terugblikken. Daarom helpt het om na ons gebed telkens iets op te schrijven, al is het maar één woord, één zin, één gedachte. Na een paar dagen ontdek ik er al een lijn in, die mij stuwkracht en richting geeft.
Schrijven helpt om te bidden. Als ik eens niet kan bidden, als het niet wil lukken, als er te veel gedachten door mijn hoofd schieten, of te weinig, gaat het misschien wél door een pen ter hand te nemen en gewoon beginnen te schrijven wat er in mij opkomt. Het lichaam vindt vaker de weg naar het Licht; vertrouw daar maar op.
Terugblikken is tegendraads. Gewoonlijk kijken wij vooruit en springen steeds van het een op het ander zonder het zijn werk in ons te laten doen. Terugblikken is vooral opnieuw in de mond nemen, opnieuw smaken. En hoe meer gesmaakt wordt, hoe meer het zich in mij nestelt en wortel schiet. Want dat is toch wat ik wil?