Gebedstip 1 ⋅ Begin van het gebed | Lees meer |
Gebedstip 2 ⋅ Laten | Lees meer |
Gebedstip 3 ⋅ Niet het vele weten | Lees meer |
Gebedstip 4 ⋅ Loslaten | Lees meer |
Gebedstip 5 ⋅ Licht | Lees meer |
Gebedstip 6 ⋅ Bewegingen | Lees meer |
Elke geestelijke oefening heeft een begin en een einde. Voor Ignatius was het van belang dit begin en dit einde goed te verzorgen. Bij een vriend val je ook niet zomaar met de deur in huis, maar je polst even hoe het gaat, hebt het over koetjes en kalfjes of over het weer, je doet je jas uit, je ontvangt het drankje dat je vriend je aanbiedt en je gaat rustig zitten. En dan kan het serieuze gesprek beginnen; tenminste, als ik ervoor kies serieuze vriendschappen te koesteren.
Zo ook stelt Ignatius voor om elke geestelijke oefening te beginnen met drie korte puntjes: het voorbereidend gebed [G.O. 46], om even te polsen hoe het met God gaat, om mijn zwaartepunt uit mezelf en bij God te leggen; de compositie van de plaats [G.O. 47], om de beschermende jas van mijn haast en belangrijkheid uit te doen en eerlijk, zonder maskers, kwetsbaar en dicht bij Jezus te gaan zitten; en de vraag naar wat ik verlang [G.O. 48], om ook over serieuze dingen te kunnen praten, over dingen die Hem en mij aanbelangen, en niet aan de oppervlakte te blijven uit angst iets van mezelf te moeten blootgeven. Nee, bidden is net mezelf kunnen blootgeven. Als ik met Jezus een serieuze vriendschap wil aangaan, dan ben ik bereid diep in mij die vraag en dat verlangen te blijven zoeken. Dat is niet eenvoudig. Oefening baart kunst. Een vraag die Ignatius begeleidde was deze: “Om de genade vragen, dat ik intiemer mag kennen waarom de Zoon van God voor mij mens is geworden, zodat ik Hem vuriger kan liefhebben en dus nauwer kan navolgen” [G.O. 104]. Kennen, liefhebben, navolgen: het gaat steeds dieper, het wordt steeds concreter. Hier, in deze Veertigdagenretraite, formuleer ik deze drie puntjes zo:
Langzaam open ik mijn handen…
In gedachten plaats ik mij…
In stilte vraag ik…
Het gaat er allereerst om mij bewust te worden van Gods Aanwezigheid, dat heel mijn doen en laten gericht moge zijn op de Droom die Jezus had voor een Betere Wereld, wat hij het Rijk Gods noemde. Ten tweede, hoe concreter ik mij daarvoor opstel, plaats neem, mij situeer, hoe meer wat ik bid ook gegrondvest wordt in mijn leven, hoe meer dit in mij vaste grond krijgt. Als ik een Schrifttekst bid, gaat het erom ín de tekst te kunnen stappen. Tenslotte, hoe meer ik mij bewust word van de vraag die diep in mij opborrelt, hoe beter ik Gods Antwoord kan ontvangen.
Ignatius vraagt aan de retraitant “de wil zich te laten raken” [G.O. 3]. Laat ik God wel toe in mijn leven, of stel ik grenzen? Laat God mij zomaar aan mijn lot over? Ben ik daar wel zo zeker van? Wanneer laat een vader zijn zoontje los zodat hij alleen stappen zet? Eerst stapt het kind in de voetstappen van zijn vader, of letterlijk óp de voeten van zijn vader: er is een St. Jozefsbeeld dat mooi verbeeldt hoe hij zo zijn zoon leert en dan laat stappen. Laat ik mij wel raken? Voed ik de wil mij te laten raken? Waar ben ik bang voor?
Een gouden leidraad voor het ignatiaans bidden is: “Niet het vele weten verzadigt en voldoet de ziel, maar wel het innerlijk voelen en smaken” [G.O. 2]. Het enige wat ik hoef te doen is het gebed aan mij te laten gebeuren. Ja, ook het gebed toelaten. Actief aandachtig zijn, de oren en alle geestelijke zintuigen gespitst. Aanwezig zijn, telkens weer terugkeren naar de bron wanneer ik afdwaal; nooit moe worden van terug te keren. Het gaat er niet om veel dingen te denken en te weten en op te zoeken; het gaat niet om “veel” maar inderdaad – heel gedurfd en tegendraads – om “weinig”. All you need is less. Kwaliteit boven kwantiteit. Dat “ene” innerlijk voelen en smaken, heel de tijd, telkens weer opnieuw. Kom ik dat “ene” op het spoor? Hoe zou ik dat benoemen? Laat ik het aan mij gebeuren? Laten is jezelf ook durven los te laten.
Wie bidt laat los, oefent zich in het loslaten: zichzelf, zijn dagelijkse zorgen, al wat hij denkt te bezitten, alles wat hem zou kunnen afleiden van het essentiële, nl. het uitgangspunt van mijn leven, het fundament waarop mijn leven is gebouwd en de horizon waar ik mij naar richt. Een ander woord is overgave: ik geef mij helemaal over aan het moment, aan Degene met wie ik bid, in wiens aanwezigheid ik mij opstel en helemaal aanwezig probeer te zijn, in het hier en nu.
Bidden is stil worden en aandachtig zijn voor wat er gebeurt, vooral diep in mij: hoe de dingen in mijn diepste weerklank vinden. Bidden is luisteren naar die goddelijke muziek in mijn binnenste.
Dat wil helemaal niet zeggen dat ik mij van de wereld afsluit. Integendeel: de grootste contemplatieven staat wagenwijd open voor de wereld; zij kunnen het aan dat de wereld op hen afkomt zonder van hun stuk gebracht te worden. Zó openstaan voor de wereld en er toch niet aan ten onder gaan, chapeau. Zij staan midden in de wereld, al zijn ze niet van de wereld (vgl. Joh 15:19).
Bidden is mij richten naar het Licht, ook al is het duister in en om mij heen. Wie bidt moet een beetje zonnebloem zijn: de zon op het spoor komen, ook achter het wolkendek, en mij richten naar de Zon. Bidden is mij oefenen in het kunnen onderscheiden tussen wat écht en duurzaam Licht is of wat enkel maar oppervlakkig licht geeft, want de “vijand van de menselijke natuur” [G.O. 7], zoals Ignatius hem noemt, als verpersoonlijking van het kwaad dat de mens verhindert “het doel na te streven waarvoor hij geschapen is” [G.O. 23], “vermomt zich als een engel van het licht” (2Kor 11:14). Dus moeten wij voorzichtig blijven: “Wees dus scherpzinnig als een slang, maar behoud de onschuld van een duif” (Mt 10:16).
Het bijzondere met God is wel dat elke zonnestraal die ons verwarmt ook Zon is, geen “afkooksel” van het licht dat enkel maar kan verwijzen naar het échte Licht zonder helemaal door en door écht Licht te zijn. Bidden is dus zonnen. Elke zomer nemen mensen daar heel veel tijd voor aan het strand en ze zijn bereid er grote sommen geld voor te betalen. Bidden kost niets (vgl. Jes 55:1; Ap 22:17), je kunt het overal, want je draagt je eigen “strand” in je mee en de Zon kan je overal bereiken, waar je ook gaat of staat (vgl. Psalm 139).
Ignatius noemt dit Licht “vertroosting”; duisternis is voor hem “troosteloosheid”. Letterlijk spreekt hij van vertroosting “wanneer er in de ziel een innerlijke beweging wordt veroorzaakt waardoor zij gaat ontvlammen in liefde voor haar Schepper en Heer. En vervolgens, wanneer zij niets wat op het aardoppervlak geschapen is op zichzelf kan liefhebben, maar alleen met het oog op de Schepper van dat alles. Eveneens wanneer zij tranen stort die haar tot liefde voor haar Heer bewegen, of het nu is van smart over haar zonden of over het lijden van Christus onze Heer […]. Ten slotte noem ik vertroosting elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde en elke innerlijke blijdschap die een oproep en aantrekking inhoudt tot het hemelse en het eigen heil van de ziel en haar aldus rust en vrede geeft in haar Schepper en Heer” [G.O. 316].
Op zo´n lichtende momenten voel ik mij letterlijk en figuurlijk, geestelijk en lichamelijk gedragen. Alles gaat gemakkelijk, natuurlijk en spontaan. Alles in mij heeft draag- en veerkracht. Op zo´n momenten kan je steunen en terugvallen, ook wanneer het moeilijk gaat, ook als de zon opnieuw achter het wolkendek verdwijnt.
Voor Ignatius gaat bidden om “bewegingen”: om het gewaarworden van innerlijke bewegingen diep in mij. Stille waters hebben diepe gronden, zegt men wel eens. Ook al lijkt alles stil aan de oppervlakte, ook al lijkt er niets te gebeuren in mijn gebed, toch kan het zijn dat er veel beweegt in de diepte. En daar aandacht voor hebben, daar een gevoeligheid voor oefenen, dat is bidden.
Maar stilstaand water is niet drinkbaar. Wat Ignatius kost wat kost wil vermijden is de volledige afwezigheid van bewegingen: “Wanneer […] er zich geen innerlijke bewegingen, als vertroosting of troosteloosheid, voordoen bij wie de oefeningen doet en […] deze niet door verschillende geesten wordt bewogen, dan moet hij [zich] uitdrukkelijk ondervragen over de oefeningen: of hij ze op de vastgestelde tijden doet en hoe, en of hij de toelichtingen zorgvuldig in praktijk brengt” [G.O. 6].
Ten eerste merken wij hierin op dat het uitblijven van bewegingen te maken kan hebben met de manier waarop ik bid en oefen: of ik mij wel aan de tijden hou, of de “toelichtingen” [G.O. 73-90] in de wind sla. Die toelichtingen gaan over de uiterlijke omstandigheden en de innerlijke ingesteldheden die het gebed kunnen bevorderen. Wat betekent dit? Dat volgens Ignatius alles kan helpen: de voorbereiding op het gebed, het afsluiten van het gebed, de terugblik, het gesprek, de manier waarop ik tijd neem en het stil maak, of ik te gehaast bid en eigenlijk geen tijd heb of niet rustig kan worden, of ik geen rustig plekje vind waar ik werkelijk even alleen ben, al die uiterlijke, ogenschijnlijk onbelangrijke “bakens” kunnen mij helpen om de weg te vinden, de weg naar waar er wat beweegt in de diepte. En als die niet helpen, dan verander ik tijd en ruimte zodat ik wel vind wat ik zoek.
Ten tweede merken wij op dat voor Ignatius bewegingen op zich neutraal zijn en zelfs bevorderlijk en gewoon goed: zowel vertroosting als troosteloosheid, zowel licht als duisternis, zowel aangename als onaangename gevoelens zijn bewegingen. Daarom is het van belang tijdens het gebed gewaar te worden en daarna op te schrijven wat er bij mezelf opkomt, en daar een naam aan te kunnen geven: voelde ik mij onrustig, vredevol, gelukkig, dankbaar, verdrietig, angstig, opgelucht, troosteloos, vertrouwend…? Als ik bijvoorbeeld weerstand voel, of angst, dan is dat een beweging waar God iets mee kan doen. Dat moet ik niet meteen van mij afschuiven als een onaangename afleiding.
Beweging op zich is goed, ook al voel ik mij daar misschien wel rottig bij. (Daarom is het voor Ignatius van belang om in dit proces begeleid te worden: geestelijke oefeningen doe je immers niet alleen; het helpt enorm je verhaal te kunnen doen én een ander ziet vaak helderder dan wijzelf, omdat wij zo dicht op onszelf leven. Maar dit tussen haakjes). Maar geleidelijk aan, voor wie zich lange tijd oefent in het gewaarworden, groeit er in haar of hem een (ignatiaanse) gevoeligheid voor deze bewegingen, zijn ze beter herkenbaar en kan er dus vlugger en preciezer op geantwoord worden.