Geloofsimpuls aanloopweek ⋅ “Laat…” (Psalm 4:7): God toelaten | Lees meer |
Geloofsimpuls Week 1 ⋅ “Laat…” (Psalm 4:7): loslaten | Lees meer |
Geloofsimpuls Week 2 ⋅ “Licht” (Psalm 4:7): mij richten naar het Licht | Lees meer |
God toelaten mij te zien, naar mij te kijken, wat ik ook doe. God toelaten in mijn leven, wat God ook moge denken of zeggen. God een plaats geven, ruimte scheppen, geen donker hoekje, geen marge maar het centrum, alles. God toelaten in de wereld rondom mij, ook al begrijp ik niet dat Hij al dat kwaad zomaar toelaat, zomaar laat gebeuren. Het roept wrevel in mij op, maar ik ga die niet meer uit de weg. Ook die gevoelens die mij onrustig maken laat ik toe. Ik weet dat het de profeten en heiligen van weleer ook onrustig maakte. Naar hen wil ik kijken om te zien hoe zij bleven vechten voor de gerechtigheid, hoe zij daardoor omkwamen en toch zit ik hier: toch komt dezelfde blijde boodschap ook bij mij langs, desondanks leeft deze hoop nog steeds onder de mensen. Ach Heer, laat mij U zien. Laat de mensen U zien, ontdekken in de wirwar van hun leven, want ook daar bent U aan het werk.
Drie extra Bijbelteksten zouden mij kunnen helpen om dieper te graven in dit goddelijke “laten” waarmee ik deze retraite begin. Maria zegt, wanneer er geen wijn meer is (wat zij in al haar attentie natuurlijk heeft opgemerkt): “Doe maar wat hij jullie zegt, wat het ook is” (Joh 2:5). Dat fluistert zij mij ook toe, elke dag. De oude Simeon, wanneer hij de Verlosser eindelijk te zien krijgt in een klein kind, bidt: “Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan” (Lc 2:29). En Jezus zelf laat zijn doop afhangen van de beslissing van een mens: om begrijpelijke redenen weigert Johannes de Doper, de Voorloper, aanvankelijk Jezus te dopen. Totdat Jezus hem overtuigt en Johannes dit uiteindelijk toelaat: “Toen stemde Johannes ermee in” (Mt 3:15).
Het kan ook helpen tijdens deze retraite naar een icoon te kijken, liefst een waar Christus mij aankijkt en ik zijn liefdevolle, barmhartige, helende blik kan toelaten. Herinneren wij ons wat de joodse filosoof Martin Buber schreef: “Dit is het waarop het uiteindelijk aankomt: God toelaten. Men kan Hem echter slechts daar toelaten waar men staat, waar men werkelijk staat, daar waar men leeft, waar men zijn ware leven leeft” (De weg van de mens, 56).
Elke nieuwe week van deze veertigdagentijd laten wij ons op weg helpen door de Blijde Boodschap die op zondag in de Kerk weerklinkt. Op die manier wordt telkens iets meer van Jezus´ gelaat onthuld. Elke week lichten voor ons pelgrims meer van zijn gelaatsuitdrukkingen op en zien wij dus meer van God, want “Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh 14:9). Deze week wil ik mij laten leiden door dat beeld van Jezus die door de Geest de woestijn in wordt gedreven (Mc 1:12).
Hij, die nog maar net had gehoord: “Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde” (Mc 1:11), Hij laat zich doen, Hij geeft zich over. Het maakt niet uit waar de weg Hem leidt: begint die in de woestijn, ver van het spotlicht, dan is dat prima. Een jonge man die heel wat in zijn mars heeft, die het goed voor heeft met de wereld, die zijn handen uit de mouwen wil steken, die zich uitverkozen weet en die zich nu, veertig dagen lang, doodgewoon overgeeft aan een geheimzinnige kracht die, heel tegendraads, Hem naar de woestijn brengt, waar het dor is, donker, koud en stil en er schijnbaar niets gebeurt. Een heel onaangename start, maar die hem ver zal brengen.
Hier in de woestijn is het misschien duister en dor. Misschien voel ik mij onvruchtbaar en is het stil in mij en om mij heen. Alsof er niets leeft, kiemt of groeit. Na een energieke start koelt het af en stoot ik tegen mijn grenzen. Dan zou het goed kunnen dat ik in een fase beland ben die Ignatius de “Eerste Week” noemde. Vooral dan is het van belang die blik van Jezus te blijven zoeken [vgl. G.O. 53], want enkel in zijn blik vind ik het Levend Water dat mijn dorst kan lessen. Alleen kunnen wij de duisternis niet aan; het gevaar voor introspectie en navelstaarderij is dan te groot. Dus: zijn blik blijven zoeken, dat is de boodschap.
Door wie of wat laat ik mij leiden? Word ik dat duwtje in de rug gewaar? Durf ik de teugels eens los te laten, mijn greep op alles eens los te laten, mij over te geven aan een onzichtbare kracht die het goed voor heeft met de wereld en met mij? God eens God laten zijn begint met luisteren. Naar de wind. Naar de stilte. Naar het geweeklaag rondom en in mij, op zovele registers. Naar de stem in de woestijn. De volgende Bijbelteksten, als een handvol pareltjes uit een rijke schat, kunnen mij helpen dit “laten” dieper te begrijpen:
“Laat uw naam geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel” (Mt 6:9-10).
“Laat je gave bij het altaar achter” (Mt 5:24).
“Hij laat zijn zon opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Mt 6:45).
Na de duisternis en de woestijn begint wat Ignatius de “Tweede Week” noemde, waarin wij Jezus op de voet zullen volgen, eenvoudigweg opdat “ik intiemer mag kennen waarom de Zoon van God voor mij mens is geworden, zodat ik Hem vuriger kan liefhebben en dus nauwer kan navolgen” [G.O. 104]. Wij zullen daar vier weken aan wijden. In zijn doen en laten, in zijn spreken en in zijn omgang met mensen speuren wij naar dat bijzonder Licht dat Hij uitstraalt, dat Licht dat mensen bevrijdt, geneest en redt.
Ook deze week krijgt een diepe, sterke impuls van de zondagslezing: Jezus trekt ons mee boven op een berg waar alles helder wordt, waar wij Hem in zijn volle Licht zien. Dat is van belang wanneer wij binnenkort, vooral in de Goede Week, een lijdende Christus zullen beschouwen, wanneer alle Licht wordt gedoofd en wanneer Jezus, veracht, verstoten en mishandeld, zo van “gedaante” zal veranderen dat “zijn uiterlijk niets meer van een mens had, zo onmenselijk was zijn aanblik” (Jes 52:14).
Deze week nodigt Jezus, “het Licht voor de wereld” (Joh 8:12), ons zelf persoonlijk uit om voor het Licht te kiezen, ook al is het donker; ook Hij “roept” mij om mij te richten naar het Licht (dit heet bij Ignatius trouwens “De oproep van de Koning” [G.O. 91]). Want “het geloof is als een vogel dat het licht voelt en zingt nog vóór de dageraad is aangebroken”, wist Rabindranath Tagore. Laat het dan aan mij gebeuren: laat het diep in mij beginnen te zingen, laat mij voor het Licht kiezen en mij richten naar het Licht. Volgens psalm 36 kunnen wij pas (natuurlijk, wereldlijk) “licht” zien in het volle, goddelijke Licht: “Door uw licht zien wij licht” (Psalm 36:10). Dat wil zeggen dat wij alles rondom ons pas naar waarde kunnen schatten in het licht van God.
Deze week kies ik voor dat Licht en zoek die op in al wat in mij en rondom mij gebeurt. En in de lezingen die ik elke dag bid, als lamp voor mijn voeten. Wie voor het Licht kiest, komt al gauw de duisternis tegen, vaak vermomd als “engel van het licht” (2Kor 11:14). Dus dienen wij te onderscheiden. Niet al wat blinkt maakt mij vrij. Maar kiezen voor het Licht is bouwen op dat Licht. De psalmist durft zelfs te zeggen, in uitzonderlijk vertrouwen: “Al zei ik: ´Laat het duister mij opslokken, het licht om mij heen veranderen in nacht´, ook dan zou het duister voor u niet donker zijn – de nacht zou oplichten als de dag, het duister helder zijn als het licht” (Psalm 139:11-12). De H. Cyrillus van Jeruzalem merkt daarbij op dat “voor de heiligen de duisternis niet donker is” (Cat XVI,17). De volgende Bijbelteksten kunnen mij helpen dit goddelijke “Licht” dieper op mij te laten inwerken:
“God zei: ´Er moet licht komen´, en er was licht” (Gn 1:3).
“God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis” (Gn 1:4).
“Een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen” (Lc 2:32).
“Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen, opdat iedereen door Hem zou geloven. Hij was niet zelf het licht, maar hij was er om te getuigen van het licht: het ware licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam” (Joh 1:6-9).
“Zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht” (Mt 17:2).
“Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft” (Joh 8:12).
“Al ben ik gevallen, ik sta weer op; al zit ik in het duister, de Heer blijft mijn licht” (Mich 7:8).